Terwijl de hele wereld verbrokkelt

 
image
 
 
image
 
Bob Dylan
Time out of mind
1997

 
 

Vandaag komt ‘Time out of mind’ binnenwandelen als een deel waarin we het geheel kunnen zien. Bij het mixen van de plaat begint Bob Dylan tegen al wie het wil horen lang en in detail te vertellen over vroeger, en dat zal ‘em bij zijn boek ‘Kronieken’ brengen, een autobiografie in stukken.

In de dodehoekspiegel zien we vandaag zelfs dat de man onmiddellijk na het finetunen van de plaat ernstig ziek wordt, voor de hemelpoort staat, erop klopt en geweigerd wordt. Wakker worden doet hij in een decor van Grammys, Plaat-Van-Het-Jaarrecensies en een come backinterview in Newsweek (met de grootlettercover ‘Dylan lives’).
 
image
 
In de jaren na ‘Time out of mind’, weten we ondertussen ook, heeft de man geen enkele stinker meer gemaakt; daar bestaat zelfs een zekere consensus over. Er volgde ook geen enkel meesterwerk meer; dat zullen sommigen betwisten. De 21e-eeuwer Dylan is naar mijn aanvoelen gewoon heel goed, en constant heel goed.

‘Time out of mind’ is net dat beetje meer. Er is vanaf seconde 3 iets aan de hand. Het gerommel komt in twijfelend mineur, wordt op de voet gevolgd door een vol gruis zittend repetitief orgel en door de schuurpapieren zin ‘I’m walking / through streets that are dead’.

De cd komt als een soort contrathema uit het binnenste van een artiest die de duistere diamant heeft gekregen, die ervoor kiest om veel harde waarheid te verdragen, die de handleiding heeft verruild voor de intuïtie, die schijt heeft aan tijdsgeest, vrolijkheid, hipheid, etiquette, optimisme (en omdat het 1997 is, aan Hanson, Puff Daddy en ‘Candle in the wind’), en die in de opener ‘Love sick’ niet een specifieke geliefde lijkt te vervloeken, maar gewoon de liefde zelf. Eén probleem in verband met die liefde: Dylan zit in the thick of it.

Ik herinner me de eerste luisterbeurt – eigenlijk: het eerste pak slaag – maar al te goed. Daar stond ik met mijn Soul Coughing- en Chemical Brothersplaatjes en met mijn paspoort vol stempels. Ik kon hooguit een paar schuttingwoorden prevelen – ‘damn’ en ‘fuck’ als ik het me goed herinner – alvorens eventjes te verstenen. Vandaag klinkt de Dylan van 1997 minder hard – ik zal ouder geworden zijn.
 

 
Mocht Bob Dylan in interviews zo benaderbaar zijn geweest als een gemiddelde talkshowgast – en begrijp me goed: een geluk dat dat niét zo is – dan had iemand met een voornaam Jay of Oprah hem in 1997 kunnen vragen: ‘Sla je op deze plaat niet op de een of andere manier een heel nieuwe richting in?’ En dan had de man, met een voor talkshows verplichte ironie en zelfspot, kunnen zeggen: ‘Mijn vorige platen hadden geen richting, ze wisten gewoon niet waarheen’.

Want wat hadden we sinds het in deze lijst op 111 belande ‘Oh mercy’ uit 1989 gekregen? Anderhalve doenbare song op ‘Under the red sky’, en geen enkele op ‘Good as I been to you’, ‘World gone wrong’ en ‘MTV unplugged’. Dáárvoor? Acht platen waarop de kunstenaar bijna nergens uit zichzelf brak.

Dus nog eens herhalen wat hier en daar een Dylanliefhebber zal betwisten: er was de hele jaren 80 niks, er was plots die goeie, door Daniel Lanois geproducete plaat die ‘Oh mercy’ heet, er was opnieuw lange tijd niks, en toen was er een uit-ste-ken-de, opnieuw door Daniel Lanois geproducete plaat die ‘Time out of mind’ heet.

Is er een verschil tussen beide? Lanois’ U2-Neville Brothers-Peter Gabriel-Acadie-bedelvingswerken zijn op ‘Time out of mind’ iets minder aanwezig. De plaat is minder broeierig. Minder vochtig. Minder bombastisch. Minder New Orleans. Er zijn minder krekels. Minder momenten waarop het te warm is om te slapen. Dat laatste is wellicht onzin, want de studio stond in Miami, en dat is niet het hoge noorden.

Er soleert nergens een sax, er wordt geen lap steel naar voren gemixt. In ‘Trying to get to heaven’ komt zelfs Dylans enige mondharmonicamoment er niet schel bovenuit. Egaal producen is meestal geen goed idee. Hier wel. Hier is het allemaal machtig egaal geproducet.

image

Bij het maken van ‘Oh mercy’ was Dylan met lege handen naar Daniel Lanois gegaan. Bij het maken van deze plaat niet. Eerst zijn er de Teatrostudio’s in Californië, waar Dylan met Mark Howard een liveopname mixt en de mogelijkheden van distortion op de mondharmonica ontdekt. Daarna vraagt hij ook zijn stem te vervormen. Onderweg naar de studio hoort hij oude bluesman Little Walter op de radio, en vraagt of hij dát geluid kan krijgen. Dat kan geregeld worden.

Dylan wil ook weten hoe Beck aan zijn sound komt, en er wordt hem verteld dat Beck laat drummen boven een onderbouw van loops. Tony Mangurian, een hiphopdrummer, wordt ingevlogen. De Lanoisploeg begint te werken, Dylan kruipt aan de piano, speelt eerst songs zonder tekst, en zingt dan plots ‘Can’t wait’, bijgestaan door Mangurian die zonder loops drumt. Iedereen blij, ook omdat in het knusse, omgebouwde theatertje het geluid perfect is.

Waarna Dylan meldt dat hij ver van zijn familie wil werken, in de nogal kille Criteriastudio’s in Miami. En dat hij nóg een hoop muzikanten gaat laten overvliegen.

In de studio staat 14 man. De prijs van de kleinste ecologische voetafdruk heeft deze plaat nooit gekregen. Het procédé: Dylan speelt een song nooit twee keer op dezelfde manier: hij begint telkens in een andere toonaard. Opdracht 1: wie niet kan volgen, speelt beter niks dan fouten te maken, want veel takes zitten er niet in. Opdracht 2: geen gesoleer. Olé!

De muzikanten die Dylan meebrengt zijn Jim Keltner, Jim Dickinson, Candy Cashdollar, Augie Meyers en Duke Robillard. Meyers is mijn favoriet: naar zijn Sir Douglas Quintet kan ik drie songs lang luisteren. Van Jim Keltner begrijp ik wat hij bij Ry Cooder doet. Jim Dickinson heeft ooit een plaat van Alex Chilton geproducet die ik goed vind. Daar houdt het ongeveer op.

Maar meer hoeft ook niet. Kijk, het kan nog veel extremer. Als begin 2014 ‘Lost in the dream’ van The War On Drugs aanklopt, moet ik die cd in theorie verschrikkelijk vinden, want ‘I’m on fire’ van Bruce Springsteen is een invloed, de sfeer van Bruce Hornby’s ‘The way it is’ zit in de mix, ik hoor echo’s van Rod Stewart ter hoogte van ‘Young hearts / be free tonight’, van Chris Rea, Tom Petty en Jeff Lynn, ja zelfs van ‘Wishing’ van A Flock Of Seagulls, en iemand hoort er de Dylan van de eighties in, maar té zot moet het niet worden. Punt is: bij zowat al die muziek moet ik dekking zoeken. Tegelijk heeft het geweldige ‘Lost in the dream’ een paar weken opgestaan. Elke dure theorie erover liegt. Het gebeurt gewoon.

De songs van ‘Time out of mind’ dan. Doorheen ‘Standing in the doorway’ waart de geest van ‘Can’t help falling in love’ van Elvis Presley. ‘Million miles’ lijkt alleen een triestige plant, want groeit en groeit, en zelfs de metalige microfoon swingt. ‘Til I fell in love with you’ heeft een bluesgitaar zo sexy als de pieee van Cypress Hill, en er danst ook een geweldige piano mee.

In ‘Not dark yet’ is de licht pathetische Lanoishandtekening van ‘Oh mercy’ het meest aanwezig, maar het zich immer herhalend orgel van Augie Meyers – zowat overal dé tweede man – wint van al het vol effecten zittende gelapsteel, en de tekst doet de rest: ‘I was born here and I’ll die here against my will / I know it looks like I’m movin’ but I’m standin’ still / Every nerve in my body is so naked and numb / I can’t even remember what it was I came here to get away from’.
 

 
‘Can’t wait’ kijkt van aan de andere kant van de poort naar de (bijna opgegeven) liefde, murmelt een zin die het Leitmotiv van de hele plaat kon zijn (‘That’s how it is / When things disintegrate’), en raar maar waar, vindt ook terwijl die hele wereld verbrokkelt een wonderlijk ritme.

’t Is wel tijdens songs als deze dat ik heb gedacht: dit moet de oudste stem van heel Honderd zijn, maar in werkelijkheid zijn de nestors hier Michael Gira van Swans ter hoogte van ‘The seer’ en de Arvo Pärt van ‘Lamentate’.

De soulman in mij verliest een paar levens omdat ik ‘Make you feel my love’ eerst in de versie van Adele moest horen voor ik het een uitstekende popsong vond, maar wint een leven terug als het mij niet meer kan schelen dat ik stukken tekst van ‘Cold irons bound’ ben vergeten, sta te dansen op deze halfgeconstipeerde hipshake vol bas, orgeltje, reverb, goeie opbouw en fantastisch ritme.
 

 
En dan zijn er de sombere teksten die van de plaat een waarschuwingsbord maken, één met daarop: ‘Niet langs hier’. Een gestrand schip dat een gevaarlijke plaats in het vaarwater aangeeft mag dus ook. Slechts een paar voorbeelden: ‘I’ve been down on the bottom of the world full of lies / I ain’t lookin’ for nothin’ in anyone’s eyes’. ‘Some things last longer than you think they will / There are some kind of things you can never kill’. ‘When you think that you’ve lost everything / You find out you can always lose a little more’. Ik kan de voorbeelden naar goeddunken vermenigvuldigen.

Troost en comedy zijn ver weg, maar daar is gelukkig het 16 minuten durende ‘Highlands’. Augie Meyers zet een Show van Bosmans Jos-pruik op. Dylan is de enige klant in een restaurant in Boston en vraagt aan de serveerster wat hij wil. Waarschijnlijk hardgekookte eieren, zegt ze, en daar begint de absurde conversatie pas.

Als Dylan het restaurant verlaat, wordt het echt weemoedig. Na een zin als ‘Some things in life it just gets too late to learn / Well, I’m lost somewhere, I must have made a few bad turns’ wil je het waarom, het hoe en het door wie niet meer weten: het is gewoon ergens misgelopen, zoals bij iedereen. Het is gewoon herkenbaar.

Wie die sfeer vasthoudt wordt in de somberte beloond met een heel goeie grap: ‘I’m crossing the street to get away from a mangy dog / Talkin’ to myself in a monologue / I think what I need might be a full length leather coat / Somebody just asked me if I’ve registered to vote’.

In de slotzin over de Highlands zit een beetje hoop en veel berusting: ‘There’s a way to get there / and I’ll figure it out somehow / I’m already there in my mind / and that’s good enough for now’ sluit perfect af.

1997 is trouwens een woelig Dylanjaar. In ‘Fear and Loathing in Las Vegas’, een boek van het jaar 1971, fulmineerde Hunter S. Thompson ooit tegen goeroes: ‘One of the crucial moments of the Sixties came on that day when the Beatles cast their lot with the Maharishi. It was like Dylan going to the Vatican to kiss the Pope’s ring.’ Wel, op 27 september 1997 treedt Bob Dylan op voor paus Johannes Paulus II, en voor veel volk. De zanger opent met ‘Knockin’ on heaven’s door’. De paus zit erbij alsof hij over de zanger de avond zelf nog een beschouwende prozatekst moet maken.

Ik heb Dylan gezien in 2001, in Vorst Nationaal. Het was mijn vierde keer. Hij zong ‘If dogs run free / then why not we?’ Omdat het zeer goed was, durfde ik daarna niet meer te gaan. Of wilde ik niet meer gaan. Of was er te veel ándere muziek. Bovendien: of Bob Dylan al dan niet de ring van de paus heeft gekust, who cares!

Beste moderne pelgrimslied van na ‘Time out of mind’: dat met ‘Ain’t talkin’ / just walkin’ / hand me down my walkin’ cane’. Gaat ondermeer over last hebben van tandpijn in de hiel.