Einstürzende Neubauten
Alles wieder offen
2007
Die Achtziger Jahre. In het Londense Institute of Contemporary Arts met pneumatische boor een gat in het podium drillen terwijl flessen in een betonmixer worden gegooid – tot de organisatoren niks anders rest dan de stekker eruit te trekken? Einstürzende Neubauten kan het aanvinken op de been there, done that-lijst.
Met een uit roestig schroot en industrieel afval opgetrokken instrumentarium afbraakwerken organiseren – ja, zelfs een put graven – op een verlaten stuk Autobahn van Berlijn? Staat óók op hun cv.
In de jaren 90 worden de Neubauten beginnende onthaasters: ze maken in die dagen geluid door een zak zand uit te storten, een buis vol olie te laten leegdruppen en een biefstuk twee weken lang in de studio te laten rotten met een hooggevoelige microfoon in de buurt (‘Tabula rasa’).
In 2000 steekt Blixa Bargeld een sigaret op na een halve minuut stilte (‘Silence is sexy, but your silence is not sexy at all’). In 2005 zijn het gedroogde lindenbladeren die ritselen in ‘Ein leichtes leises Säuseln’ van de cd ‘Perpetuum mobile’, een studie in luchtcompressie.
In de AB zie ik hen in 2010, ter gelegenheid van hun 30e verjaardag, op een snelbinder trommelen. Hun buisklokken (zo u wil: tubular bells) zijn van PVC, hun wielvelgen klinken als een beiaard. Er wordt met een schuurmachine zachtjes over een hamsterkooi geaaid. Als uit een Inox-grootkeukenbak metalen staafjes naar beneden kantelen, gebeurt dat geleidelijk en volgens plan; het overstemt nergens de andere geluiden. Blixa Bargeld maakt zelfs ergens een heus plofgeluid, hand tegen loshangende wang.
Sinds F.M. Einheit ontslag nam – Einheit kon twee stenen doen vechten, maar plakte ze altijd eerst een microfoon op – is al wie de confrontatie blijft nodig hebben eraan voor de moeite. De Neubauten zijn stilletjes aan het verdwijnen in de nevelen van het ouder worden. We moeten genoegen nemen met een uitstekende groep die vandaag vooral métier in huis heeft. Er zijn erger dingen.
‘Alles wieder offen’ opent met ‘Die Wellen’. De song heeft de sfeer van een stemmend orkest, met daarboven Bargeld die staat te oreren tegen golven die komen en gaan, die steentjes zo fijn malen als nodig voor zandlopers, die nooit slapen, die – hoewel kleurloos – blauw lijken bij goed weer, moment waarop ze ook een ideaal parcours zijn voor de zoon van de timmerman, het ‘wandelbaarste’ element. Maar als bij slechter weer de golven breken, breken 1000 stemmen, de zijne, die van gisteren, stemmen die hij niet kende, die voordien nog fluisterden, en alle andere ook, en midden daarin die van de Nazareeër, altijd opnieuw met die fameuze vijf laatste woorden: ‘Waarom hebt u mij verlaten?’ De muziek zwelt aan en aan en aan tot Bargeld naar de golven roept: ‘Bleibt du jetzt hier, oder was?’, en alles abrupt eindigt.
‘Nagorny-Karabach’ is zachter: de bas van Alexander Hacke in de voorgrond, een sample van een barokorgel, de kleinste percussiestaafjes uit de gereedschapskist van N.U. Unruh. De tekst gaat over een zelf gekozen enclave op een berg boven de mist. Er is een bijrol voor een kopergele zon en voor twee grote zwarte raven die de pruimen uit de boom eten. Nagorny-Karabach is een woord dat ook Stijn Meuris zou kunnen zingen.
‘Weilweilweil’ poetst de oude staalplaten weer op en heeft als goeie raad: ‘Aanvaard geen raad van al wie het winterspek der mogelijkheden lang heeft verbrand’.
‘Let’s do it a dada’ knalt alsof het opnieuw 1985 wil worden en introduceert de woorden Propagandada, Zentrodada en Das Oberdada. Blixa meldt dat hij met Wieland boel heeft, maar niet met John, met Anna én met Hannah heeft gespeeld, nog geschaakt heeft met Lenin en samen met de oertekst zelf in bad heeft gezeten; dat laatste spaart water. Er wordt in de break op rare fluitjes geblazen en iemand zet een dadaïstische muts op. In mijn herinnering probeerden tijdens het AB-concert van 2010 een paar mensen in het publiek zich als schaar, als vis met snor en als kat met vliegeniersbril te verkleden, maar ze werden opgeslokt in een collage van krantenkoppen.
Tijd, ruimte, boek, oorlog, brieven, dak, kanaal, ambassade, ze zijn allemaal ‘wieder offen’ in de titeltrack.
In ‘Unvolständichkeit’ is de reiziger Bargeld zijn koffer kwijt. Hij vraagt zich af: ‘Ben ik nog compleet genoeg?’, en checkt of hij bril, pen, notitieboekje, tickets, geld, paspoort en sleutel op zak heeft, waarna de omgeving helemaal verneubaut. ’t Is trouwens hier, vanaf de zesde minuut, dat metalen staafjes ook op de plaat in rijtjes van drie naar beneden vallen.
‘Ich hatte ein Wort’ is omzeggens kleinkunst, en het woord is achtereenvolgens zelf getimmerd als een gleuf, rond als een appelsien en vreemd en zeer ‘wederstrevig’. Bargeld vindt het woord na lang zoeken terug, maar wij zullen het nooit kennen: ‘Ich gebs nimmermehr preis’.
‘Susej’ is jesus achterstevoren, dus wordt ook Haleluja hier Ajulelah.
‘Von Wegen’ begint onder water, de break is de herhaling van Wegen, Wegen, Wegen, Wegen, …, waarna de zware metaalnijverheid opnieuw op halve toeren draait. Er wordt met een oude song (‘Halber Mensch’) begonnen en met een oude beginselverklaring afgesloten: ‘Sehnsucht ist die einzige Energie’.
In ‘Ich warte’ wacht Bargeld op van alles: op zwarte gaten en op schoteltjes die door de nazi’s in de Andes zijn verstopt. Hij schreeuwt nog eens zijn hoge Blechtrommelschreeuw; vandaag nog steeds een zéér indrukwekkende fluitketel. Mooiste wachtkamerzin: ‘Ich warte durch die ganze Zeitung bis es Zeit ist für die Welt’.
In 1985 fluisterde Bargeld: ‘Alle Idolen mussen sterben’. Sommige idolen sterven gewoon onnoemelijk veel trager dan andere.