Het engelenhuis

 
image
 
Gustav Mahler
Kindertotenlieder
1901-1905

 

Gustav Mahlers beste single zou ‘Ich bin der Welt abhanden gekommen’ kunnen zijn, uit een ep met vijf Rückertliederen. ‘Ich bin der Welt abhanden gekommen’ gaat over iemand die al zó lang niks van zich laat horen dat de wereld zou kunnen denken: die man is uitgezongen, misschien zelfs gestorven. De wereld is natuurlijk het wereldse leven, voor toondichter Mahler een misleiding die moet worden overwonnen. Hij gebruikt een tekst van Friedrich Rückert, die pakweg een halve eeuw voor de componist op een gelijkaardige world shut your mouth-achtige wijze alleen leefde, in zíjn hemel, in zíjn liefde en in zíjn lied.
 

 
Mahlers mooiste verzameling songs heet ‘Kindertotenlieder’, liederen die in het prille begin van de 20e eeuw werden geschreven en dus alleen bij wijze van spreken een mini-lp van vijf stuks vormen. Alles opnieuw op tekst van Friedrich Rückert. Uit de ‘Kindertotenlieder’ mag je wel geen single trekken.

Kindertotenlieder! Denk ‘Atmosphere’ van Joy Division. Denk de meest donkere, deprimerende of melancholische film die u ooit zag. Neem een stuk tekst uit het ‘Ich bin der Welt abhanden gekommen’-lied in u op (bijvoorbeeld: ‘Ich bin gestorben dem Weltgetümmel / Und ruh’ in einem stillen Gebiet!’). Schuif er het via de film ‘Death in Venice’ zeer beroemd geworden adagietto uit Mahlers 5e symfonie onder, een compositie uit dezelfde periode waarvoor geldt: Mahler samplet Mahler. En hoe! Ook dit adagietto wil tot rust komen in een stil gebied. Bezoek nu op het kerkhof om de hoek de kleinste grafzerkjes. U bent mogelijk nog steeds niet klaar voor ‘Kindertotenlieder’, het strafste en schrijnendste mij bekende kunstwerk over wat sowieso de ergste vorm van rouw moet zijn: die na de dood van een eigen kind.

Heeft Mahler met de Kindertotenlieder de dood van zijn eigen dochter voorvoeld, vroegen mensen zich af, of nog erger: heeft hij die ellende over zich afgeroepen? Kom nu, zeg!

Tekstschrijver Friedrich Rückert (1788-1866) verloor eerst twee kinderen: in een tijdspanne van twee weken overleden ze allebei aan roodvonk. Meer dan 400 gedichten kwamen uit zijn pen, a rato van 2 à 3 per dag. Rückert heeft ze tijdens zijn leven nooit gepubliceeerd.

Toen Mahler in 1901 was ingestort van uitputting (en bijna was gestorven), lagen de Rückertgedichten op het nachttafeltje naast zijn herstelbed. Mahlers jeugd was de hele tijd een verlies van broers en zussen geweest: zeven van de dertien kinderen waren voor hun tweede verjaardag gestorven. Zijn lievelingsbroer overleed als jonge tiener. In 1902 moest Mahler ook de zelfmoord van een andere broer meemaken. De Rückertgedichten sneden door Mahlers merg en been. Liederen begonnen zich te vormen, drie werden in 1901 geschreven, twee verstopten zich in zijn hoofd en kwamen er in 1904 uit.

Eenmaal hersteld trouwde Mahler ondertussen met de piepjonge Alma Schindler. Ze kregen twee kinderen. Toen Mahler zich in 1904 opnieuw over de liederen boog, was zijn jonge vrouw geschokt door zoveel tarting van het noodlot. En ja, een dochter overleed. De feiten hebben dus hun rechten: Mahler was eerst lange tijd obsessief met deze liederen bezig, en na voltooiing stierf inderdaad een van zijn kinderen.

Zeer belangrijk detail: het rouwperspectief is in de orkestliederen dat van de vader. Wellicht wil ik daarom een man horen zingen. Mag Matthias Goerne zijn, Dietrich Fischer-Dieskau of Thomas Hampson… maakt me weinig uit.

Kom ook niet met pianobegeleiding alleen langs. Ik wil opener ‘Nun will die Sonn’ so Hell aufgehen’ aftastend horen beginnen via hobo en hoorn, ik wil blazers en strijkers horen afwisselen, samenvallen, uiteengaan en verdwalen, ik moet om de twee lang uitgerekte versregels de subtiele horror van die paar tikjes op het glockenspiel horen, mogelijk de nagalm van een engeltje.

De tekst van ‘Nun will’ is er één van vier keer hellig licht naast vier keer aardedonker: 1. De zon schijnt ’s ochtends voor iedereen, als was er ’s nachts geen ongeluk gebeurd. 2. Het ongeluk is particulier, de zon niet. 3. ‘Je moet de nacht niet in jezelf opsluiten, maar haar integendeel in eeuwig licht onderdompelen’. 4. ‘Een lampje ging uit in mijn tent. Blijft over: het vreugdelicht van de wereld.’

Tot daar de tekst. Een eigenaardig contrast: in het begin is de zanger het wanhopigst in het lichtgedeelte. Na strofe 2 wordt duidelijk: tekst en muziek verwijderen zich van mekaar, zijn mekaars schaduwen, tegengestelden, ja zelfs vijanden. De dood belooft licht omdat het leven al donker is. Na strofe 3 neemt het orkest over omdat de ontreddering zo beter wordt uitgedrukt. Het slot van ‘Nun wil’ vat ik het liefst via één zin uit het in 2014 verschenen prachtboek ‘Orfeo’ van Richard Powers: ‘Als het instrumentale tussenspel de derde keer terugkomt, raakt het lied de weg kwijt en begint de 20e eeuw.’
 

 
Na die korte Ausbrechung lijkt de eerste rok van de ui der aanvaarding afgepeld. Maar dat lijkt alleen zo. ‘Nun seh’ ich wohl, warum so dunkle Flammen’ zit vol herinneringen aan donkere vlammen van nog levende kinderogen, die toen al een verhaal wilden vertellen. Klinkt vrij traag, vrij schrijnend, vrij moedeloos, lijkt een beetje op het beroemde, slepende Mahleradagietto. Maar wat moet je anders met zo’n noodlotonderwerp? De in gedachten verzonken vader allerlei kanten opsturen?
 

 
‘Wenn dein Mütterlein’ is trouwens een andere kant. ‘Als je moeder in de deuropening staat’, gaat de tekst, ‘en ik mijn hoofd draai om haar te bekijken, gaat mijn eerste blik niet naar haar gezicht, maar naar de drempel, waar altijd jouw lief klein gezichtje verscheen.’ De muziek? Een hobo maakt Bachkringetjes, andere blazers vallen in, strijkers worden pizzicato gespeeld, pas aan het eind komt alles een beetje samen, maar alleen in de lage registers.
 

 
In Lied 4 spelen zoeter klinkende strijkers een hoofdrol. Een walsje is niet veraf. De tekst is er één van totale ontkenning: ‘Oft denk’ ich sie sind nur ausgegangen / Bald werden sie wieder nach Hause gelangen / Der Tag ist schön! O, sei nicht bang / Sie machen nur einen weiten gang’. De muziek gaat enthousiast door. De vader is een beetje gek aan het worden via zijn visioen van een mooie dag en via zijn ‘slechts een wandelingetje makende’ kinderen. Hij lijkt ver verwijderd van een begin van aanvaarding.
 

 
En dat terwijl we in tijdnood raken, want ‘In diesem Wetter, in diesem Braus’ is de afsluiter. Een minikakofonie verbeeldt een storm, die niet meer af en toe door een paar blazers en hier en daar antwoordende strijkers wordt getoonzet, maar waarin voor het eerst een heel symfonie-orkest de borstkas ophoogt: ‘Bij zulk een weer, bij zulk een storm / zou ik de kinderen nooit naar buiten hebben gestuurd’, zingt de bariton, ook op dreef. Dit is bijna een Wagner-Walkürenrit, één waarin de zanger plots ontdekt dat hij zich om deze storm en om de eventueel erin verzeild geraakte kinderen geen zorgen meer hoeft te maken. Want! Ze! Zijn! Gewoon! Dood!! De storm gaat nu liggen, het spooky glockenspiel van het Lied 1 is terug van weggeweest, bastonen nemen over boven een godgezonden tekst: ‘Von keinem Sturm erschrecket / Von Gottes Hand bedecket / Sie ruh’n, sie ruh’n / Wie als in der Mutter Haus’. Een hoorn brengt nog een laatste groet, een cello steelt een liefdesboodschap uit de finale van Mahlers eigen 3e symfonie, en zelfs de fade out is indrukwekkend.
 

 
Dus het inzicht komt plots, een soort van eeuwig leven is de troostbrenger, het verdriet neemt af, het engelenhuis is op de valreep gebouwd en de wereld vergaat een beetje minder dan drie minuten ervoor. De vraag is niet: ‘Kunnen we dit leed vandaag nog op deze manier verwerken?’ De vraag is: ‘Hoé anders?’

Er zijn mensen die beweren dat deze muziek afkomstig is van een kamerorkest, en inderdaad: het grote, volle geluid van de symfonie is hier amper te horen. Symfonie, roepen anderen, als wilden ze een tegensprekelijk debat organiseren, en dat klopt ook, want de ontreddering en de aanvaarding aan het eind van Lied 1 duiken pas aan het eind weer op als thema, het moment ook van de terugkeer van de glockenspiel, hier scherp als een naald geschikt voor beenmergpunctie. Requiem, wordt ook in de groep gegooid, en spreek dát eens tegen.

‘Kindertotenlieder’ is dus een drielandenpunt. Voor mij staan er in dat grensgebied ook wegwijzers naar symfonieën van Mahler van later; de 9e is hier tegenwoordig de meest gedraaide. Ik neem aan dat het verkeer ook vlot verloopt naar de periode voor deze Lieder, want ook daar moet ik een en ander inhalen.

Ook het samen met de 9e in Mahlers laatste levensjaren gecomponeerde ‘Das Lied von der Erde’ staat in de verte te glimmen. Kwam na de dood van Mahlers kind, na een hartaanval, na een confrontatie met het grote niets. ‘Das Lied’ is een meditatie die wijdlopig ingaat op allerlei in Azië bijeengesprokkelde details: geplukte Lotusbloemen, een aap die danst op een graf, de als jadepoeder uitgestrooide rijp op de grassprieten, de naar het paviljoen leidende boogbrug die na een paar bekers wijn omgekeerd in het water begint te staan. Bij het afscheid legt de hoofdpersoon zich neer bij de eeuwige wederkeer der dingen.

‘Das Lied’ is veel ineens: een verslag van de laatste winter voor de dood, een trip doorheen symboliek van een ander continent, een fragment binnen de grote geschiedenis van de filosofie en een rode loper richting veel meer 20e-eeuwse toontaal.

Ik ben, maar dat vermoedde u al, een Gustav Mahlerliefhebber in opbouw.