Zeer geavanceerde ideeën in de religieuze sfeer

 
image
 
Olivier Messiaen
Quatuor pour la fin du temps
1940

 
 

Op de cover van de Philips Digital Classics-uitgave van Arnold Schönbergs ‘Verklärte Nacht’ staat het schilderij ‘Umarmung’ van Egon Schiele. Geen kunstliefhebber die nog in de war raakt van Schieles rauwe naakten. Ze zijn al lang geen hier-en-nukunst meer, dit is erfgoed geworden moderne kunst, en ’t zou erg zijn als het anders was, want ‘Umarmung’ is bijna een eeuw oud.

‘Verklärte Nacht’ blaast – in de oorspronkelijke versie voor strijksextet – dit jaar 115 kaarsjes uit, is van voor Schönbergs atonale periode, is met orkest erbij bloedmooi, lijkt op iets ingehoudens van Weense tijdgenoten, ja zelfs van traditioneler voorgangers, is veel, veel braver dan Schieles naakten, en toch wil ik ze niet allemaal kost en inwoon geven, de mensen die rustig voor het werk van Anselm Kiefer en Jackson Pollock staan, zonder te verpinken naar rare films kijken, gamesbeelden over zich laten gaan, maar ongemakkelijk worden als ze in een zaal (zonder een film erbij) geconfronteerd worden met een kwantumbeetje onwelluidendheid. Klassieke concerten die de stilte opzoeken: gegarandeerd meer hoesters dan er op metaloptredens mensen pink en wijsvinger in de lucht gooien.

De kans is groot dat ik een hele tijd naar gehoest moet luisteren als ik ooit een uitvoering van ‘Quatuor pour la fin du temps’ van Olivier Messiaen bijwoon. In het geval van dit kwartet zijn er verzachtende omstandigheden. Hoesten op concerten komt voort uit onwennigheid, en dit stuk zit heel de tijd zéér ongemakkelijk.

De sfeer is religieus, maar heel anders religieus dan in de geheel toevallig binnengewandelde Ter Duinenkerk in Koksijde, dan op de schilderijen van Marc Chagall, en dan via de lichtinval in de film ‘The tree of life’ van Terrence Malick. ‘Quatuor pour la fin du temps’ is een verzameling zéér geavanceerde ideeën in de religieuze sfeer. Dit is zware kost!

Vandaag staan stukken van ‘Quatuor pour la fin du temps’ gewoon op ‘A beginners’ guide to 20th century classical music’, maar ik leerde het lang geleden kennen via een lijstje geheimtips van Mauro Pawlowski in Humo. Het bracht mij serieus in verwarring. Het derde deel, de klarinetsolo die ‘De afgrond der vogels’ heet, legt al uit waarom. Het geruststellende deel ervan, het stuk dat het oor het best verwerkt, de trage melodie en de crescendo’s, dat is de afgrond, die van het tijdelijke leven. De chaos vol duisterder klanken komt van vogelgekwetter van hoog in de lucht. Die vogel, legt Messiaen uit, staat voor de eeuwigheid, eigenlijk het tegenovergestelde van Tijd, of het einde ervan.

Het kwartet begint acht minuten eerder, maar de ontstaansgeschiedenis – en wat voor één – begint bij deze zeven minuten klarinet, en alleen klarinet. De Afgrond Der Vogels is geschreven in de citadel van Verdun, waar Messiaen in het voorjaar van 1940 bij het Franse leger was ingelijfd en ’s ochtends moest wachtlopen. Bij zonsopgang luisterde hij naar het eerste getsjilp van de dag.

Het is dit omzeggens afgewerkte stuk dat Messiaen een tijd later laat inoefenen door bevriend klarinettist Henri Akoka, met wie hij zich in mei 1940 wekenlang op een met prikkeldraad afgespannen weide nabij Nancy bevindt. Ze slapen er onder de sterrenhemel. Ze zijn door de Duitsers gevangen genomen. Ze hebben al een hongermars achter de rug, waarbij ze constant onder schot werden gehouden. Het Franse leger is gevallen. Ook bevriend topcellist Etienne Pasquier is bij de ongelukkigen.

De gevangenen worden na een paar weken naar Stalag VIII A in het Duitse (eigenlijk Silezische) Görlitz afgevoerd. Ze zullen er, samen met 30.000 anderen, een bikkelharde winter beleven. 400 gevangenen zullen ook de live-première van dit kwartet meemaken, een droefgeestige, complexe, intrieste aangelegenheid, met hier en daar een lichtflits die klinkt als een visioen van een wereld waarin tijd inderdaad is afgeschaft, mogelijk zoals in De Openbaring van Johannes, een inspiratiebron voor de componist.
 

 
Ter verduidelijking: Olivier Messiaen is een vogelliefhebber, maar niet één die zich in de duinen verstopt met een verrekijker en een veldgids. Hij luistert naar vogels en schrijft notenbalken vol met wat hij hoort. Zijn Parijse buren moeten na de oorlog een tijdlang naast een virtuele volière hebben gewoond.
 

 
Maar we waren in 1940 en in Stalag VIII A gebleven. Het is nog geen winter. Het kwik is nog niet naar -25°C(!) gezakt. Het roggebrood komt wel al in dun gesneden plakjes, en de soep is zeer waterig. De overal kleuren horende Olivier Messiaen gaat, net als alle andere gevangenen, met grote honger slapen, maar hij droomt in felle kleurenbeelden met grote pixeldichtheid.

De muzikanten hebben al bij al geluk. Ze hebben een plaats in de barakken kunnen bemachtigen. De cellist werkt zelfs in de keuken. Hij steelt al eens een restje dat hij deelt met zijn maten. Een van zijn keukencollega’s, die betrapt wordt tijdens het stelen van een paar aardappelen, wordt omgebracht.

Het trio krijgt er een vierde man bij. Jean Le Boulaire is violist. Ook hij kent Messiaen, van in zijn Parijse conservatoriumjaren voor de oorlog.

De muzikanten zijn een pak pragmatischer en wereldser ingesteld dan Olivier Messiaen. Als er niet lang na de gevangenname gevechten uitbreken bij een waterverdeling, blijkt de componist zich te hebben teruggetrokken: men vindt hem voorovergebogen boven zijn klarinetpartituur. Als de cellist later een ontsnapping tot in de puntjes heeft voorbereid, zegt Messiaen: ‘Ik blijf. Dit is waar god me wil hebben.’

Het krijgsgevangenkampverhaal dat volgt doet van heel ver aan ‘Schindler’s list’ denken. Van heel, heel ver dan toch. Een paar van de Duitsers in dit strafkamp zijn niet de naziste nazi’s. Een melomane kampcommandant herkent de beroemde cellist. De muzikanten krijgen meer te eten dan de anderen. Hun werktaken zijn lichter. De componist wordt zelfs een tijdlang van zijn kamptaken ontheven, krijgt potlood, gom en muziekpapier en wordt in een bewaakte(!) barak afgezonderd om te werken.

Messiaen herinnert zich in die barak twee composities die hij voor de oorlog heeft geschreven, knobbelt ook de klarinetsolo verder uit en schrijft vijf nieuwe delen voor cello, piano, viool en klarinet, stukken waarin die instrumenten lang niet altijd sámen kwartetten, maar alleen dáár invallen waar de componist ze nodig acht.

Een klarinet hebben ze al. Een goedkope viool kan geregeld worden. Voor Messiaen zelf is er een naar verluidt volstrekt kapotte piano voorhanden. Er wordt door de gevangenen geld ingezameld, en met de centen trekt de cellist, begeleid door twee gewapende bewakers, naar het centrum van Görlitz om er een beschadigde cello en een strijkstok te kopen. Als hij met het instrument terugkomt, wordt hij als een popster bestormd en moet hij de hele avond alle stukken spelen die hij kent.

Maar daar is de winter, daar zijn de pakken sneeuw. Mensen sterven bij bossen. De Duitsers blijven de muzikanten hout geven om te stoken. De klarinet smelt een keer bijna weg tegen een kachel. Het kwartet repeteert in de toiletten. Dit zijn geroutineerde muzikanten, maar ze beklagen zich alle drie bij Messiaen. Het stuk bevat onhaalbare passages, is te vrij, te onregelmatig, te kronkelend, te moeilijk. De componist begint over metrum verlaten, klank vergroten, noten aanhouden tot je niet meer kunt, vliegen, vrijheid. Hij zegt: doe het oneindig langzaam, oneindig zacht. Hij verlangt extase. Hij wil de engel uit de apocalyps leven inblazen.

En dan, uiteindelijk, verandert er iets bij deze mensen, hebben ze iets onder de knie dat ze een paar maanden eerder niet kenden, en krijgen de in het kamp in Art Nouveaustijl gemaakte programmaboekjes een datum. Op 15 januari 1941 vindt een van dé bizarre comes alive-momenten uit de 20e eeuw plaats:

image

Het stuk wordt dus in Stalag VIII A voor het eerst opgevoerd, in een primitief, onverwarmd kamptheater. Er komen mensen op af die zelfs nooit naar een klassiek klinkend klassiek concert zijn geweest, en dus zeker niet vertrouwd zijn met een modern, moeilijk ding als dit kwartet. Er zijn mannen bij die vanuit de ziekenbarak worden binnengedragen, en die niét hoesten omdat ze gewoon op hun ongemak zijn, maar eerder omdat ze niet lang meer zullen leven. De rest zit dicht tegen mekaar aan gedrukt op houten banken. De Duitse kampbewakers zitten op de eerste rij. Het is een verzameling mensen van allerlei nationaliteiten over wie de diepgelovige Messiaen later zal zeggen: ‘Nooit had ik een aandachtiger publiek’.

De vier muzikanten dragen houten klompen. Buiten ligt een halve meter sneeuw. Het is berekoud en het waait. Beginnen doet het Quatuor ook in deze theaterbarak met een liturgie van kristal: ‘L’oiseau fait un peu peur, la musique aussi en fait’ is een commentaar op Youtube dat niet alles zegt, want er zijn twee vogels te horen: een merel aan de klarinet, een nachtegaal aan de viool.
 

 
De vocalise voor de engel als brenger van de openbaring zit eerst vol opgewekter vogels, die verweer bieden tegen hard pianogehamer, tot er smeltwater uit de piano druppelt en de sfeer ingetogener wordt. Het zal in 1940 nog acht jaar duren voor John Cage de prepared piano uitvindt, een instrument met schroeven, moeren, papier en gommetjes tussen de snaren. Deze van de nazi’s gekregen piano klinkt ook al kaduk.

‘Intermède’ klinkt als vogels in gevecht met een tegendraadse folkdeun van Béla Bartók, en klinkt in de context van dit kwartet luchtig.

De twee ongelooflijk mooie huil-of-ik-schiet-momenten waarvoor je dit kwartet een kans moet geven zijn ‘Louange à l’éternité de Jésus’ voor piano en cello (hier zegt Messiaens aanduiding: eerst oneindig langzaam, dan extatisch spelen) en tweelingzus ‘Louange à l’immortalité de Jésus’ voor piano en viool dat van de componist extréém langzaam én teder moet gespeeld worden tot het ook richting extase gaat. Erg ingehouden extase, moet dat zijn. Aan het slot hoor ik een piano en een viool koorddansen zonder vangnet en zonder bestemming, de wolken happen beide instrumenten uiteindelijk op.
 

 

 
Tussen die twee stukken zit nog een eerst hoekige, robuuste, krachtige en granieterige brok emotie (Messiaen had het over paarse woede), maar ook die slaat de weg in van overpeinzingen zonder eind in een stuk met het woord ‘regenboog’ in de titel. Hier klinkt Messiaen naar mijn gevoel een beetje te veel als andere 20e eeuwers uit hetzelfde genre.

Olivier Messiaen recenseerde zijn gevarieerde ‘Quatuor’ zelf: ‘Muziek die wiegt en zingt, nieuw bloed, een ontroerend gebaar, een onbekend parfum, een vogel die zonder slaap kan, muziek in glas-en-lood, een theologische regenboog, een tornooi van complementaire kleuren.’ Vooral dat laatste intrigeert: complementaire kleuren zijn ontdekt door de dichter Goethe, die in een herberg naar de rode jurk van een serveerster keek, en toen die wegliep in dezelfde richting naar een witte muur bleef staren, en exact dezelfde vorm in het groen zag verschijnen.

Ja, Messiaen hoorde in kleuren. Niet dat er bij zintuigmenging voor het publiek veel verklarends te rapen valt, want synesthesie leidt voor mensen die het hebben tot de allerindividueelste waarneming van de wereld. Concreet: ergens hoort Messiaen blauworanje lava stromen, maar hij zal wellicht de enige blijven die die blauworanje lava ooit in zijn compositie heeft gehoord.

‘Quatuor pour la fin du temps’ is diepreligieuze, maar alles behalve godvrezende muziek. Messiaen zou er achteraf over zeggen: ‘Wat ik ermee won, was dat ik tussen 30.000 gevangenen waarschijnlijk als enige geen gevangene was.’

Ik vond dit Quatuor al uitstekend lang voor ik er dankzij het boek ‘Orfeo’ van Richard Powers meer details over heb vernomen. Powers Quatuorpassage is lang en een van de hoogtepunten van het boek. Ik heb overigens geprobeerd uit die Powersvertelling niks over te schrijven, maar dat is eigenlijk eh… keihard mislukt.

Nog dit: de welwillende kampbewaker bezorgt – op gevaar voor eigen leven – de vier muzikanten papieren richting vrijheid. Cellist Etienne Pasquier verzorgt de première in Parijs, en draagt tot aan zijn dood in zijn portefeuille de programmakaart van de enige echte première van 15 januari 1941 in Stalag VIII A met zich mee. Ik zet Pasquiers Quatuorversie op Spotify, maar laat ‘em eerst horen in de kamer van een Brits grammofoonplatenverzamelaar:
 

 

 

Zéér, zéér donkergrijs

 
image
 
Dmtri Sjostakovitsj
7e symfonie
1941

 

Ik zou kunnen zeggen: ‘Ik vind de 7e symfonie van Dmtri Sjostakovitsj geweldig tot uitstekend, maar weten waar ze over gaat, dat zal nooit lukken’. Punt. Opstel af. Nog iets aanklikken op de redactie.be. De vuilniszak buiten zetten. Slaapwel.

Maar ik ben klaarwakker. Ik maak eerst een résumé van nummer 109, plek waar we Sjostakovitsj’ 5e symfonie tegenkwamen:

Sjostakovitsj’ springerige 4e orkestwerk werd een paar dagen voor de première door de componist wijselijk in de lade opgeborgen, want in de Pravda was op voorspraak van de dictator Jozef Stalin over een populaire opera van hem geschreven: ‘Dit is spelen met duistere dingen, dat kan heel slecht aflopen.’

Zijn 5e grote klepper uit 1937 krijgt de ondertitel ‘Het Creatieve Antwoord van een Sovjetartiest op Terechte Kritiek’ en wordt een groot succes.

De 6e symfonie uit 1939 wordt door Stalins stromannen dan weer gekraakt: ‘De massa zal niet worden meegesleurd door deze kleinburgerlijke verkramping om volgens de methodes van de geforceerde vernieuwing originaliteit voor te wenden’.

In de jaren voor Hitler de Sovjet-Unie binnenvalt leven alle Ruskis onder het juk van de grote dictator. Iedereen is bang. Niemand durft nog te zeggen wat hij of zij denkt. Zelfs aan vrouw of broer vertel je beter niks. Aan man en zus evenmin.

We zullen nooit weten hoeveel miljoen politieke gevangenen door Stalin vermoord zijn. We zullen nooit helemaal zeker weten of het de waarheid en niets dan de waarheid is dat een 9-jarig meisje voor 10 jaar de Goelag in moest omdat ze een westers liedje had gezongen. Je moet altijd nuanceren: het zou kunnen dat het meisje net 10 was geworden, of voor 15 jaar werd weggestuurd, of na een half jaar al stierf van ontbering.

We weten dat de componist Dmtri Sjostakovitsj een tijdlang ’s avonds buiten rookte en zich in de gang bij de voordeur te slapen legde om z’n kinderen het moment te besparen waarop de Geheime Politie hem zou komen halen. Can I dig it? No, I can’t!

Getuigen spreken over een periode waarin je je verdriet met niemand kon delen. Al wie niet positief stond tegenover de Stalinwaanzin kon worden weggevoerd. Tiens, klonk Sjostakovitsj’ 5e (gemaakt in dé terreurjaren ’36-’37) niet zeer optimistisch en zeer opgewekt? ‘Onder dwang opgewekt’, zou de componist er later over zeggen. Zóu zeggen, werd gefluisterd, want het staat in het in 1979 – 4 jaar ná Sjostakovitsj’ dood – verschenen ‘Getuigenis’ van de musicoloog Solomon Volkov. ‘Getuigenis’ is een samenraapsel van ‘controversiële’, ‘op z’n minst aangedikte’ vraaggesprekken met de componist. Die controverse is vandaag enigszins voorbij: volgens de meeste mensen die het toen meemaakten zit in het boek veel meer dan louter een kern van waarheid.

Plus: we hebben nog steeds oren. Het korte beginthema van de vijfde is catchy, maar donker. Ja, er zit een walsje in de symfonie, er wórdt gemarcheerd, maar het largo is louter pijn en ontreddering en het hoogtepunt van een bij momenten zéér creatief, vol parodieën zittend fuck you van een Sovjetartiest richting alles behalve gerechtvaardigde kritiek. Naar het schijnt wist de componist bij de première pas tijdens de lange staande ovatie dat hij in leven zou blijven. Hij wist zich dus gered door een applausmeter.

Maar! Kijk, ik ben me enigszins gaan verdiepen in deze geschiedenis. Stalin een klootzak? Buiten categorie. Maar als Sjostakovitsj in 1936 buiten bang staat te roken blijkt dat achteraf gezien onnodig. De negatieve Pravda-recensie was voor de componist niet meer dan een waarschuwing. Stalin vond Sjostakovitsj’ filmmuziek (zeemzoeterige propaganda, ik kan er geen twee minuten naar luisteren) fantastisch. Al wie in 1936 alsnog moeilijk werk maakte in de trant van Sjostakovitsj’ 4e of in dat jaar kritiek had op het regime heeft het jaar 1938 niet overleefd, dat is waar. Maar met Sjostakovitsj had het regime duidelijk plannen.

Een hoop 20e eeuwse componisten schreven werk dat veel moeilijker is te vatten dan het werk van Sjostakovitsj – Béla Bartók is een uitstekend voorbeeld – maar ik ken geen componist over wiens leven en werk afhankelijk van de bron zo verschillend werd geschreven: ‘toegewijde functionaris’, ‘dissident’ – ‘lafbek’, ‘held’ – ‘overtuigd communist’, ‘liberaal’ – ‘toeter van de dictator’, ‘stem van het verzet’ – ‘opportunist’, ‘aan de kant van de verdrukten’ – ‘formalist’, ‘kopie van Mahler’ – ‘te moeilijk’, ‘te makkelijk’, …

Tegenstrijdigheid na tegenstrijdigheid bleef in getuigenissen opduiken; de strijd ging lang door. De 7e symfonie is het grootste, bekendste, belangrijkste Sjostakovitsjwerk geworden. Het is een prachtige berg in het klassieke muzieklandschap, maar ook het beste vertrekpunt om een portret te schetsen van de verkeerd begrepen kunstenaar en van zijn af- en aangevecht met een zeer machtige dictator.

Geen betere ‘Terug Naar Start’ dan de plek waar we gebleven waren: bij de zwijgende, in zichzelf gekeerde, voor iedereen die op straat rondliep doodsbange Sovjetburgers. In 1941 vallen de klotenazi’s hun land binnen. Alle ogen zijn vanaf 8 september 1941 gericht op Leningrad. We weten met zekerheid dat in Leningrad tijdens het 871(!) dagen durende beleg omzeggens 1 miljoen mensen zijn gestorven. Mensen aten hun huisdieren op, dat zal ook wel waar zijn. Er was sprake van kannibalisme. Tja. De ellende was alvast immens.
 
image

image

En let nu op! Sjostakovitsj, die al schetsen van het eerste, zeer lange deel van de 7e symfonie af heeft – en dus niet, zoals de mythe wil, héél zijn symfonie in het belegerde Leningrad heeft geschreven – zit in de periode voor de nazi-aanval even hard vast in werk en leven als de mensen rondom hem. Maar het beleg verandert alles. De vijand komt nu van buiten af, en vreet niemands binnenste meer aan. Mensen praten opnieuw tegen elkaar, al is het maar om te vragen waar de lijken mogen worden achtergelaten.

De componist, die letterlijk(!) zijn vrij goed verdiende brood deelt met de mensen, biedt zich aan bij het leger, maar wordt tijdens een E-P-X-B-T-M-oogtest (men heeft ginds een ander alfabet) al vanaf de tweede regel geweigerd. Hij zal met een conservatoriumbrigade loopgraven aanleggen, en wordt door de propagandamachine ook als brandweerman uitgestald. Het kan hem niet meer schelen dat dat gebeurt, het patriottisme is opnieuw in hem gevaren, en hij begrijpt dat hij van nut kan zijn als topcomponist.

Een groot deel van de 7e symfonie ís in Leningrad geschreven, in de eerste maand van het beleg. In een mum van tijd heeft Sjostakovitsj deel 1 geüpgraded; hij heeft de ontreddering onder Stalin gemorpht met de bommen van Hitler. Over het 2e en 3e deel doet de man nog een paar weken, periode waarin hij overdag zijn burgerdienst doet en plichtbewust poseert voor de propagandacamera’s.

De meeste Sovjetkunstenaars worden door het regime bewust aan het front gehouden, maar het gezin Sjostakovitsj wordt uiteindelijk eind september 1941 in Koejbysjev in de Oeral in veiligheid gebracht. De partijkaders moeten gehoord hebben dat er een klepper aankwam. Sjostakovitsj is nu een Sovjet-VIP. In de Oeral wordt de 7e voltooid en een eerste keer opgevoerd in maart 1942.

Ook in het nog steeds belegerde, compleet uitgehongerde Leningrad wordt een concert georganiseerd. De leden van het Leningrad Philharmonisch Orkest zijn naar Novosibirsk geëvacueerd en kunnen onmogelijk terug. De 14 overlevende leden van het plaatselijke radio-orkest worden aangevuld met soldaten en officieren die een instrument kunnen bespelen. Ze komen met hun wapens rechtstreeks uit de vuurlinies, gelokt door de belofte van dubbel rantsoen tijdens de repetities van dit meer dan een uur durende stuk.

De dag van het concert, dat ook op de radio wordt uitgezonden, banen geïnteresseerden zich, op gevaar voor eigen leven, te voet van de andere kant van de stad een weg naar de zaal. De dag zelf is er nog hevig gebombardeerd, maar er wordt met de nazi’s een staakt-het-vuren bedisseld zolang het concert duurt. Het is een verbijsterende ervaring voor publiek (en muzikanten), die een kroniek van hun eigen leven horen (of van de partituur aflezen). Het lange eerste deel is voor een groot stuk een soort Bolero verkneed met een militaire mars, maar ik kan elke heteroseksuele man garanderen: aan de tieten en de vlechtjes van Bo Derek in de film ‘Ten’ zal u niet veel moeten denken. Dit is de symfonie als oorlogsverslaggeving, van een ooggetuige en een medeslachtoffer. De 7e wordt in een Russische krant ‘het eerste werkelijk monumentale werk van de Sovjetkunst’ genoemd.

Een Duitse generaal die via de radio had meegeluisterd zou achteraf gezegd hebben: ‘Ik wist die avond dat we de stad nooit zouden innemen.’ Die anekdote kan evengoed uit de weekendfilmversie van de feiten komen.

Wacht, het is nog niet gedaan. Een door de ring van Duitse bezetters heen gesmokkelde microfilm van de partituur komt via Teheran en Caïro in het geallieerde westen terecht en wordt tot in Brazilië als oorlogssymfonie uitgevoerd. In haar bezwerende onweerstaanbaarheid wordt het eerste half uur symbool van strijd en overwinning. Na de bevrijding wordt het verjazzt door de remixers van toen, en zelfs als ballet gedanst. In Amerika worden vanaf 1942 al 62 optredens georganiseerd, het concert in New York wordt op de radio uitgezonden en bereikt 20 miljoen mensen. Sjostakovitsj is, mede door een bizarre brandweermantekening op de cover van Time Magazine, heel het grootse, tragische Russische volk gaan vertegenwoordigen. De cover ziet er zo uit:

image

Bij onderstaande zwartwitfoto staat: ‘Fireman Shostakovich: Amid bombs burning in Leningrad, he heard the chords of victory’.

image

En toch was het voor een groot deel slechts medianieuwsgierigheid naar die onbekende geallieerde die meevocht tegen Hitler. Over de ellende van Stalinland was in het westen weinig geweten, en wie er wel iets van wist speelde gewoon mee stratego op de geopolitieke kaart. En dat is allemaal hard en verschrikkelijk, maar ook normaal, want de vijand heette tenslotte Hitler, en niemand kon toen weten dat die ging verliezen.

Wikipedia: ‘De interpretatie en de ontstaansgeschiedenis van het werk worden nog steeds bestudeerd, bekritiseerd en gemanipuleerd.’

Omdat de 7e symfonie tijdens Wereldoorlog II moed gaf aan alle geallieerden en na de bevrijding overal werd opgevoerd (en inclusief foto’s van huilende mensen en staande ovaties aan de bevolking werd opgediend), dacht men lang: Sjostakovitsj was embedded in het propagandaleger van Stalin.

Omdat met het verschijnen van ‘Getuigenis’ van Solomon Volkov in 1979 een ander licht scheen op de componist, gingen sommigen in hem een verzetsheld zien, en overal sporen van anti-Stalinisme in zijn werk zoeken. Alweer niet correct!

Als ik naar het oeuvre van Sjostakovitsj luister, een berg waarmee ik jaar na jaar meer en meer vertrouwd ben geraakt, denk ik: de zoon van de componist zei iets heel zinnigs: ‘Mijn vader antwoordde altijd iets om ervan af te zijn. Hij wilde gewoon verder met componeren.’

De Schönbergs en de Hindemiths dezer wereld vonden de symfonie trouwens te belachelijk voor woorden. Rachmaninovs reactie zou zijn geweest: ‘Iemand nog een kopje thee?’. Béla Bartók, die voor de nazi’s is moeten vluchten vanuit Hongarije en zonder enige hoop op groot succes in New York overleeft, hoort 3 jaar voor zijn dood de 7e van Sjostakovitsj op de radio voorbijkomen, en wordt kwaad. Hij maakt het voor hem veel te simplistische marsthema belachelijk in zijn Concert Voor Orkest. Misschien stond Bartók veel verder in het gesprek dat hij muzikaal voerde met de avantgardisten. Het is waar dat Sjostakovitsj veel makkelijker muziek maakte. Maar misschien was Bartók ook jaloers op de superster Sjostakovitsj, die als een soort U2 over de radiogolven surfte terwijl hijzelf een pak minder populair was dan Joy Division.

Niet onbelangrijk: Bartók heeft de versie van het concert in New York gehoord, van een symfonieorkest onder leiding van Arturo Toscanini, een man die Sjostakovitsj een bandopname van de opvoering stuurde. Reactie van de componist: ‘Alles is er verkeerd aan. De geest, het karakter, het tempo. Het is slordig hap-snapwerk.’

Dit op zich vrij futiele muzikantenconflict doet mij aan de siamese gevechtsvissen denken uit de prachtige film ‘Rumble fish’. De vissen zijn zelfs in staat hun eigen spiegelbeeld aan te vallen. Ik herinner me ook dat een paar van die vissen aan het eind van de film in een rivier worden losgelaten en mekaar daar niet bekampen. Als je Bartók en Sjostakovitsj had vrij gelaten was dit nooit gebeurd. Maar ja, het was 1943, iedereen zat gevangen aan zijn kant van het glas. Ik ga ophouden met hier de halve zoolpsycholoog uit te hangen in verband met twee lang geleden gestorven reuzen van artiesten.

Eén ding nog: met de supersterstatus van Sjostakovitsj is het – tegen de tijd dat Bartóks Concerto wordt opgevoerd – alweer afgelopen, want de kat Stalin heeft de muis Sjostakovitsj in het vizier, en de muis geeft zich niet snel gewonnen. Maar daarover hoger in ‘Honderd’ meer.

Ik heb het amper over de muziek gehad, die ik nochtans tientallen keren heb beluisterd, in de metro, in de living, lezend en meedenkend, verbijsterd luisterend, hier en daar vergeefs een traantje onderdrukkend.

Ik zou u kunnen vertellen waar de fagot na een bombardement op zoek gaat naar een overlevende, waar ik spijt heb dat ik een samplestuk ken dat de Duitse rapper Peter Fox heeft gebruikt (omdat dat hiphopnummer dat ik dan hoor mij uit concentratie brengt), waar hoge torens van hoop en moed worden opgehapt door de oorlog, waar omgekeerd een treurmars naar hoop wordt gekatapulteerd, waar een gouden medaille wordt uitgereikt in de wedstrijd Ontredderd Volk, waar een stuk van een stuk terecht ‘Moderato risoluto’ heet (dat ik zeer vrij zou willen vertalen met vastberaden, maar in de lage registers), waarom goed 7 minuten ver in deel 3 een energiek, ja zelfs vrolijk tussenstuk zit (Sjostakovitsj’ grote talent is: op sublieme manier de kwellende onmogelijkheid verklanken om de tegenstrijdigheden van het leven op te lossen), waar ik in onderstaande youtubeverfilming van een concert in Catalonië heb kunnen nagaan welke instrumenten de oorlog en welke de hoop van de mensen verbeelden… Maar weet u, ik kan naar die verfilming van zo’n concert maar één keer kijken, en ik wil voorlopig nooit een opvoering van deze 7e zien in een zaal met allemaal weldoorvoede muzikanten die ik natuurlijk nog niet wil beginnen te bekritiseren omdat ze enthousiast zijn, op de speelse details letten, en alles tot in de puntjes hebben gerepeteerd. Alleen, op die manier hoor ik te weinig.

Ik zet het beeld liever uit, duffel mezelf virtueel in en reis af naar het gelukkig volstrékt virtuele, belegerde Leningrad van 1941. De halve eeuwigheid van bewondering voor deze rotgetalenteerde componist komt daarna vanzelf. Want waar dit stuk volgens mij vooral over gaat? Over een man die de overlevende lafbek én de eerlijke held in zichzelf kende en die bovendien besefte dat het toeval was dat hij nog leefde, en die – ondanks alles – bleef componeren in grijstinten die er van hem in deze oorlogsjaren zeer, zeer donkergrijs mochten uitzien, maar nergens zwart mochten worden.

Als ‘me nietig voelen naast een kunstwerk’ het criterium van ‘Honderd’ was geweest, dan zou deze 7e symfonie, aangevuld met het largo van de vijfde, met stip naar de top-5 stijgen.
 

 

 

Kostbare nachttijd

 
image
 
Burial
Truant / Rough sleeper
2012

 

In collecties van zijn oudere broers ontdekte de Londenaar Burial jungle- en garageplaten als ze al lang uit de mode waren.

Wanneer waren ook nieuwe tunes goed? a) als ze donker klonken b) als ze Burials hoofd niet wilden verlaten c) als hij weinig of niets wist over de makers d) als hij ze in ideale omstandigheden kon ondergaan: achteraan in de club, om niets tussen de tune en zichzelf te laten komen e) als drums en bassen rond een vocale sample cirkelden.

Dié drums wilde hij nadoen, als zó’n tune in zijn hoofd zat, dat was voor hem telkens opnieuw het laatste fuckin’ geheim in de muziek dat moest en zou ontrafeld worden. Omdat zijn software ondermaats was, kreeg hij nooit de goeie hoeveelheid drums opgenomen, dus klonken ze niet zwaar genoeg, en dus begon hij ze in gekraak te begraven. Het gekraak van vinyl evengoed als dat van een slecht ontvangen piratenradio, en daar kwamen geluiden van een aansteker bij, of van sleutels, of van regen en vuur. Quote: ‘Ik heb opnames van regen en vuur gemaakt die sommige elektronicaproducers het schaamrood op de wangen brengen’.
 

 

Ik ben hier de twee, drie interviews aan het samenvatten die je met Burial terugvindt. Ze zijn niet toevallig allemaal van 2007. Hij moest toen z’n identiteitskaart tonen omdat de Britse critici hem op handen droegen en hij prijzen begon te winnen. Hij dacht: ik leg het één keer uit, en dan nooit meer.

Burial zei toen: ‘Ik zit te wachten tot het nacht wordt. Ik ga het liefst de stad in als iedereen slaapt. Voelt aan als overwinteren. Soms zie ik mensen rond me wakker worden. Dan word ik een beetje kregelig, want ze stappen zomaar mijn kostbare nachttijd binnen. Ik hou ervan in de regen, in de storm te lopen, de rilling te voelen aan de rand van mijn brein, de sfeer waarin ik eindelijk kan inloggen in dat trieste, verre geluid, dat soms dichterbij komt. Die schreeuw die van ver komt moet ik hebben.’
 

 

Op de beginplaten ‘Burial’ en ‘Untrue’ zijn de referenties ingehouden house en de kop ingedrukte jungle (uitgevoerd, zo lijkt het, op twee metalen staafjes). Prachttracks als ‘Archangel’, ‘Untrue’ en ‘Nite train’ klinken soms een heel klein beetje als Massive Attack, en vonden mee dubstep uit. De muziek was – zeker in zijn geval – geen fuifgeknal, de sfeer was eerder die van de minicab of de nachtbus naar huis.
 

 

Op de ep’s die daarna mondjesmaat verschijnen zijn de dubstep- en minicabreferenties gewoon op. De in 2012 verschenen parels ‘Kindred EP’ en ‘Truant / Rough sleeper’ gaan te voet. Voor mijn part had er naast het Hyperdub-logo op het ‘Truant / Rough sleeper’-vinyl mogen staan: side a. Een blik op hoe de wereld aan het worden is, side b. Een blik op de mutaties die die toekomst weer opheffen.
 

 

Ik hoor ‘Loner’, met ‘Kindred’ het halfdansbare 2/3 van ‘Kindred EP’, eindigen met een weet ik veel waar vandaan gehaalde sample: ‘When you’re alone / hold on / When you’re feeling cold… / hold on’. Wat daarna komt, da’s een boldly going where no man et cetera-kwestie.

Haperingen door beschadigd digitaal signaal hip? Burial last stiltes in die klinken als stadsstroom die uitvalt. Een staande bas, koeienbellen, een fuif die vanuit het toilet lijkt opgenomen, een sax die door een tunnel wordt getrokken, een echo van een popsingle die snel vervliegt, de flarden tekst ‘May you stay forever young’ en ‘The lights surrounding you’: ze kunnen allemaal naar een bijna-rave leiden, maar voor hetzelfde geld staat alles opnieuw lang stil. Een track die ik voor de zoveelste keer beluister gaat na acht minuten een richting uit die ik die track nog nooit heb horen uitgaan.

Burials muziek draaft nooit ter plekke door, maar twijfelt en zoekt. De samples komen uit werelden die nooit de mijne zijn geweest (R&B van het nieuwe millennium, games, een serie als ‘Sons of anarchy’), maar ze kleuren allemaal de mooiste en donkerste tot leven komende stadssoundtrack sinds… even wikken, … wegen … sinds Martin Hannett Joy Division producete.

Fans vullen posts op Youtube met een treinrit doorheen Tokio, met stukken uit een ‘Memento’-achtige film waarin iemand in slaap valt met het boek ‘De idioot’ op schoot, met een zwart-wittekenfilm van een jongen zonder armen:
 

 

Mooie reactie van een liefhebber: ‘Ik woon niet in de stad, ik kom er zelfs niet graag, maar dit klinkt als een goeie omschrijving ervan.’ Ik zweef voor een zoveelste keer met deze muziek over Zuid-Londen. Lichtjes in de verte. Nog meer lichtjes in de verte. Er is in wezen eigenlijk nooit iets veranderd in Burials muziek: hij maakt tunes die moeten klinken zoals zijn favoriete tunes vroeger klonken, en die hoorde hij in afzondering, dus maakt hij ze in afzondering.

Hoogtepunt: vandaag de bas die aan het eind van ‘Truant’ vanop de jungle-, dubstep- en elekronica-oprit sierlijk inritst op de snelweg van de toekomst. Volgende keer weer wat anders, mogelijk de indrukwekkende Aziatische pingpong in de tweede helft van b-kant ‘Rough sleeper’. Iemand is hieronder zo lief de EP om te draaien, want laat op Spotify net ‘Truant/Rough sleeper’ de grote afwezige zijn.
 

 
Ik heb heel lang moeten wachten doorheen Kruder, Dorfmeister, Fennesz, Boards Of Canada, Four Tet e tutti quanti vooraleer ik in de elektronica iemand hoorde die evenveel piept, krakt, knort, herhaalt, varieert, voortzet, kruist en opnieuw dwarst als Aphex Twin, en om het nog beter te maken: voor wie Aphex Twin waarschijnlijk amper een invloed is. Ondertussen hebben we er nog steeds het raden naar wie Burial is. De man dj’t zelfs nooit. In een tijd waarin iedereen dag na dag, ochtend na ochtend, avond aan avond wil weten wie het gedaan heeft, is deze man in de kantlijn verdwenen. Vind ik leuk.